De kringloop van het huwelijk
- Martinus
De taak van het huwelijk
Net zoals alle grote
verschijnselen, bewegingen of energieontplooiingen in de spiraalkringloop kringlopen zijn, zo is
het principe van het huwelijk ook een kringloop. Het kent een culminatie in duisternis en een
culminatie in licht. De grote kosmische spiraalkringloop begint in de duisternis en eindigt in
het licht. Met het huwelijk is dat niet het geval, dat begint in het licht en eindigt in de
duisternis. Dat is trouwens niet zo deprimerend als het lijkt, want God heeft een ander groots
plan met de mens, dat gelijktijdig met het huwelijk in uitvoering is. Het huwelijk is er niet
alleen maar ten behoeve van het huwelijk, het is een middel waarmee God het wezen kan
ontwikkelen van een primitief bewustzijn naar een mensenbewustzijn. Het is goddelijk dat het
huwelijk een enorm licht is dat in de duisternis werkt.
In de bijbel wordt ook over het huwelijk gesproken, en we horen dat Adam
geschapen werd (Gen. 1: 27). Maar Adam werd niet geschapen, de levende wezens kunnen niet
geschapen worden, omdat ze zelf scheppers zijn en in alle eeuwigheid bestaan hebben. De schepper
kan niet geschapen worden. Daarom moeten we begrijpen dat de verklaring in de bijbel van de
schepping van Adam en Eva een symbolisch verhaal is over werkelijke principes.
Van dubbelpoligheid naar eenpoligheid
Er staat in
de bijbel dat Adam zich in het begin in de Hof van Eden bevond (Gen. 2:8). Het was heerlijk
daar, want het kwaad bestond er niet. Deze Hof van Eden of het paradijs was in feite het
zaligheidsrijk. Gezien het feit dat de wezens eeuwig geleefd hebben, zien we dat het wezen niet
begint waar de bijbel met zijn verhaal begint. Omdat Adam het symbool is voor wezens die eeuwig
zijn, moet er een tijd aan voorafgegaan zijn, en Adam heeft de gehele voorafgaande
spiraalkringloop beleefd. Adam is daarom niet één wezen maar een wezenstoestand. Deze wezens
hebben het planten- en dierenrijk van een vorige spiraalkringloop doorlopen, zijn in de hoogste
goddelijke werelden geweest en hebben het hoogste licht in zo’n mate beleefd dat ze er
langzamerhand zo verzadigd van geraakt zijn en er dermate niet meer in geïnteresseerd zijn, dat
hun zintuiglijke functie gedegenereerd is, zodat ze niets meer in de uiterlijke wereld konden
beleven. Ze konden alleen nog in het zaligheidsrijk beleven, dat wil zeggen ze konden alleeen in
hun herinneringen herbeleven wat ze in de grote kringloop beleefd hadden. Het zaligheidsrijk is
het overgangsstadium van de geestelijke werelden naar de fysieke. Alles komt uit het
zaligheidsrijk: kleine kinderen die geboren worden en planeten die incarneren in het heelal,
komen uit het zaligheidsrijk.
Adam in het paradijs was dus een wezen dat in zijn herinneringswereld leefde
om rijp te worden om weer in een nieuwe kosmische spiraalkringloop te kunnen incarneren. Er
staat in de bijbel dat het niet goed voor deze Adam was om alleen te zijn (Gen. 2:18-19). Dat
betekent niet dat het niet goed voor Adam was om niet getrouwd te zijn. Er is hier geen sprake
van een huwelijk. Het betekent dat het niet goed was voor Adam om in zijn toenmalige toestand te
blijven, waarin hij dubbelpolig was. Het is namelijk zo dat de wezens in het laatste deel van de
rijken van de spiraalkringloop, in de hoge geestelijke werelden, dubbelpolig zijn. Dat wil
zeggen dat ze noch mannelijke wezens, noch vrouwelijke wezens zijn. In deze werelden is er geen
sprake van een huwelijk (Matth. 22:30). Adam in de Hof van Eden behoorde tot die wezens. Wezens
dus die in een nieuwe kosmische spiraalkringloop zouden gaan incarneren. Maar om dat te kunnen
moest er een verandering plaatsvinden, want het doel was om deze wezens, die niet bewust waren
in de uiterlijke wereld, bewustzijn te geven. Hun bewustzijn van de vorige spiraal voldeed niet
meer en zij bezaten het vermogen om in de uiterlijke wereld waar te nemen niet meer. Alles was
gedegenereerd en bevond zich in latente toestand. Om hun eeuwige leven te kunnen voortzetten
moesten deze wezens weer een nieuwe kosmische spiraalkringloop binnengaan. Ze moesten het
contrast van het licht beleven. Als er geen contrasten zijn, is er geen beleving. Adam oftewel
deze wezens moesten er daarom toe gebracht worden een bewustzijn te ontwikkelen, waarmee ze in
de uiterlijke wereld konden waarnemen. Ze beleefden dit contrast in de vorm van de schepping van
Eva, waardoor ze ooit het vermogen zouden krijgen om het hoogste licht in de nieuwe spiraal te
beleven.
Er staat in de bijbel dat God Adam in een diepe slaap liet vallen en een rib
uit Adam nam en daar Eva van vormde. Dit symboliseert dat er een innerlijke toestand, een
innerlijk proces, in Adam plaatsvond. En als er staat dat er een vrouw gevormd werd, is het
duidelijk dat er indirect gezegd wordt dat Adam geen man kon zijn. Waarom zouden er mannelijke
wezens bestaan, als er geen vrouwen waren? Mannen en vrouwen horen bij elkaar als de wielen aan
een auto. Adam was dus geen man, maar staat voor gelijksoortige, dubbelpolige wezens, die nu
veranderd moesten worden om twee soorten wezens te worden. Sommigen werden mannelijke wezens,
anderen werden vrouwelijke wezens. Adam bestond niet meer. Adam is het symbool voor een
wezenstoestand waarin de wezens dubbelpolig zijn en zich in het zaligheidsrijk bevinden, dat wil
zeggen in het overgangsstadium van de geestelijke wereld naar de fysieke wereld.
Het mannelijke en het vrouwelijke principe
De twee grote
kosmische organen die in ieder wezen aanwezig zijn, en die we het mannelijke en het vrouwelijke
principe noemen, vormen het fundament voor het principe van de kringlopen. Ze zijn beide in alle
wezens aanwezig. Ze waren ook in Adam aanwezig vóór de schepping van Eva, maar toen waren ze
gelijkwaardig, ze waren in evenwicht. Om nu een situatie te kunnen creëren waarin de wezens de
duisternis konden beleven, moest die beginnen met onwetendheid, met geringere begaafdheden,
opdat er meer begaafdheid kon ontstaan. De Adamwezens werden zo omgevormd dat er bij sommige van
deze wezens de vrouwelijke pool stagneerde en de mannelijke pool de dominante werd, waardoor het
mannelijke wezens werden. In andere wezens werd de vrouwelijke pool de overheersende en
stagneerde de mannelijke, waardoor het vrouwelijke wezens werden. Bij de vrouwelijke wezens nam
de vrouwelijke pool dus de leiding van de belevingsstructuur van het wezen over. Bij de
mannelijke wezens nam de mannelijke pool of het mannelijke poolorgaan de sturing van de
belevingstoestand van het wezen over. Er kwamen twee tegenstellingen, ze waren twee soorten
wezens geworden die afhankelijk van elkaar waren. Ze waren eenpolig geworden en moesten in
contact met elkaar komen. Dit contact konden ze tot stand brengen in de vorm van wat wij de
paring of de seksuele toestand noemen. Het gevoel van behagen dat optreedt, is dus een glimp van
de toestand van zaligheid die de wezens in de hoogste werelden permanent beleven.
Het licht in de duisternis
We zien hier hoe goddelijk
het is dat deze wezens, die nu in de duisternis moesten leven, een steeds beter vermogen kregen
om het goddelijke licht van de wereld waar ze vandaan gekomen waren, te kunnen herbeleven. Dit
licht konden ze dus in hun fysieke toestand beleven, maar ze werden niet meteen mensen. De
verandering begon daar waar de bijbel aangeeft dat God Adam in een diepe slaap liet vallen. Wat
was dat voor een slaap?
De zintuiglijke vermogens van de wezens in het
plantenrijk
Als we nu zeggen dat de wezens in de spiraalkringloop beginnen, dan
wil dat zeggen in het plantenrijk. Planten leven nog in hoge mate in het zaligheidsrijk, maar in
hun bewustzijn beleven ze de herinneringen van een vorige spiraal. Naarmate ze organismen gaan
vormen op het materiële vlak, is hun eerste levensbeleving dat ze kunnen vermoeden. Ze kunnen
niet zoals de mens zien en horen, ruiken en proeven. Ze kunnen wel voelen, ze kunnen behagen en
onbehagen vermoeden; ze kunnen warmte en koude merken, en ze gaan op dit behagen en onbehagen
reageren. Wanneer deze wezens op het materiële vlak alleen dit ene geringe vermogen maar hebben,
zijn het eigenlijk slapende wezens. We zien dan ook dat planten dubbelpolig zijn en zich later
steeds verder ontwikkelen en eenpolige wezens worden. We zien dat ze hun organismen steeds
verder ontwikkelen. In het begin leven de plant-ikken in een groepslichaam. Maar het doel voor
ieder afzonderlijk plant-ik is om uit dit groepslichaam te komen en zijn eigen fysieke lichaam
te krijgen. Dat nu gebeurt als de ontwikkeling zover voortgeschreden is dat het een dier begint
te worden.
De ontwikkeling van de fysieke zintuigen van het
dier
Een dier is een plantwezen dat zich zover ontwikkeld heeft dat het zijn
eigen organisme heeft, en dat zijn fysieke vermogens tot een bepaalde volmaaktheid ontwikkeld
heeft. Hierdoor kan het zich bewegen, het kan horen, zien en proeven, en op die manier kan het
zich op het materiële vlak oriënteren. Gelijktijdig sterft het in het zaligheidsrijk af: de
dubbelpoligheid houdt op en de eenpoligheid begint. Dan ontwikkelt het zich verder en de
(eenpolige) seksuele toestand gaat domineren. Door deze toestand vindt de voortplanting ook
plaats: er moeten steeds nieuwe organismen geschapen worden. De wezens zouden zich echter niet
op het fysieke vlak kunnen ontwikkelen zonder af en toe, dat wil zeggen door het proces dat we
reïncarnatie noemen, het geestelijke vlak, te beleven. Daarom kan geen enkel wezen permanent op
het fysieke vlak leven. Het geestelijke vlak is het primaire vlak, maar de wezens kunnen daar
niets beleven als ze geen bewustzijn hebben: daarom moeten ze door het fysieke bestaansvlak heen
om daar hun bewustzijn te ontwikkelen. Nu moeten we niet vergeten, dat planten en dieren geen
vermogen tot werkelijke liefde bezitten, maar door de eenpoligheid vormt zich een organische
structuur.
Het goddelijke licht in het dierenrijk
We zien dat de
twee geslachten elkaar aantrekken, omdat ze door middel van de paring het goddelijke licht
kunnen beleven. Ook al weten ze niet wat voor licht het is, toch voelen ze het goddelijke
behagen. Dit principe is juist het absoluut overheersende door het dierenrijk heen. Daarom paren
dieren en strijden om hun partner en nakomelingen te verdedigen; dit principe is beslist het
hoogste licht in deze duistere sfeer. Het bewustzijn van dieren is alleen nog maar vervuld van
het moeten ontplooien van hun voortplantingstoestand, en zij moeten voor voedsel zorgen en hun
nakomelingen beschermen. Daarbuiten hebben ze geen interessesferen. Ze hebben niets dat met hun
lichttoestand wedijvert. Daarom komt de paringstoestand bij het dier in zijn sterkste
lichtmanifestatie voor. Hier bestaan de absoluut gelukkigste huwelijken, hier bestaan die
afgrijselijke vormen van bijvoorbeeld ontrouw of onverantwoordelijkheid niet, die later tussen
de wezens bestaat. Hier in het lichttijdperk van het huwelijk zijn het huwelijk en de
paringsdrift bij de wezens, die in bijzondere mate ontwikkeld zijn, werkelijk het hoogste licht.
In hun seksuele toestand beleven ze het paradijs op aarde. Er stroomt werkelijk een goddelijk,
hemels licht door de wezens heen. We hoeven in de lente maar door het bos te lopen om te horen
hoe de vogels zingen, de koekoek koekoek roept, de leeuwerik zingt en de nachtegaal zijn
trillers laat horen; er klinkt een eindeloos gezoem en gezang. Stel je voor dat alle
mensenechtgenoten zo zongen en floten. Dan kon je zeggen dat ze gelukkig waren. Maar dat doen ze
niet, want bij de mensen is het lang zo gelukkig niet. Bij de dieren is het huwelijk een
goddelijke toestand midden in de duisternis. We moeten niet vergeten dat de dieren, ook al zijn
ze zo gelukkig, toch voortdurend in levensgevaar verkeren, want op dit vlak is het namelijk een
voorwaarde dat ze zo gezegd anderen moeten doden om te leven. Of hun lichamen worden begeerd
door andere wezens die ze als voedsel gebruiken, of ze moeten zelf vechten om voedsel te
verkrijgen, en ze strijden tegen vorst en kou. Deze kleine wezens moeten veel overwinnen, maar
ze hebben zo’n sterk licht in zich dat ze er niet zo veel van merken.
Het huwelijk harmonieert niet met de wet voor de
naastenliefde
Het huwelijk is er niet uitsluitend voor bedoeld om licht voor de
wezens te scheppen. De eenpolige toestand heeft bewerkstelligd dat deze wezens in werkelijkheid
de wet van het leven helemaal niet kunnen naleven. Ze kunnen hun naaste niet liefhebben als
zichzelf. Ze hebben nog geen liefde, maar ze hebben de kunstmatige sympathie die door hun
organische structuur voortgebracht kan worden. Verliefdheid is weliswaar heel effectief voor het
object ervan, maar het is geen liefde. Verliefdheid berust sterk op de voorwaarde dat zij
beantwoord wordt. Dat geldt niet voor wezens van hetzelfde geslacht. Deze wezens kunnen elkaar
niet liefhebben, dus kunnen er in het dierenrijk geen volmaakte wezens zijn. De levensvoorwaarde
om als mens gelukkig en volmaakt te worden is dat we onze naaste kunnen liefhebben als onszelf.
Maar als er een toestand zal komen waarin de wezens hun naaste kunnen liefhebben als zichzelf,
kan dat niet harmoniëren met het huwelijk. Er moet een conflict tussen deze twee tijdperken
ontstaan. In het huwelijk van het dier is de sympathie bedoeld voor wezens van het
tegenovergestelde geslacht. Wezens van hun eigen geslacht worden alleen daar getolereerd waar
het een levensvoorwaarde voor hen is om in een kudde te leven. Maar verder is er in het
dierenrijk niet veel sympathie van mannelijke wezens onder elkaar en vrouwelijke wezens onder
elkaar. De sympathie komt tot uiting tussen wezens van het tegenovergestelde geslacht en meer
sympathie is er niet behalve een heel latente liefde die op de nakomelingen gericht is.
Werkelijke liefde is er niet, omdat verliefdheid op egoïsme berust. Als de wezens tijdens hun
verliefdheid zo lief en leuk en aardig tegen elkaar zijn, doen ze dat om hetzelfde terug te
krijgen en om hun lust te bevredigen, waardoor ze het hoge lichtcontrast met het bestaan dat ze
hebben, kunnen beleven.
De verandering van de seksuele polen in het wezen
Zo kan
het echter niet eeuwig blijven. De mensen hebben zich nu zo ver ontwikkeld dat ze het vermogen
hebben om terug te kijken naar wat er werkelijk gebeurd is en wat er vandaag de dag gebeurt. Ze
lijken veel op dieren, ze vertonen dezelfde geslachtelijke toestand van mannetje en vrouwtje, en
ze baren hun kinderen ook op dezelfde manier als de dieren. Dat wil zeggen dat de wezens die wij
mensen noemen nog geen werkelijke mensen geworden zijn. Het zijn weliswaar wezens geworden die
een lichaam of organisme gekregen hebben dat het begin vormt voor een werkelijk menselijk
organisme, maar ware mensen zijn ze nog niet geworden. Ze worden op ruime schaal verliefd, ze
leven in dezelfde voortplantingstoestand of in dezelfde huwelijkssituatie als de dieren. Hoe
komt het dat de wezens zo geworden zijn? Hoe komt het dat ze de toestand waar de dieren in
verkeren, verlaten hebben en het niet meer zo leuk in hun huwelijk en paringstoestand kunnen
hebben als de dieren? Dat komt omdat er zich in een bepaald stadium in de ontwikkeling opnieuw
een proces voltrekt, dat voor zover ik weet zeker niet in de bijbel besproken is, omdat het toen
niet actueel was. Het is namelijk zo dat Eva die geschapen is, weer moest sterven, als we in de
beeldspraak blijven. In een bepaald stadium in de ontwikkeling van de wezens wordt het principe,
deze eenpoligheid, onderbroken. Dat gebeurt op die manier dat de pool die latent was in het
wezen, gaat groeien en van zich doet spreken. Bij de mannelijke wezens is dat de vrouwelijke
pool. Tegenwoordig hebben de mannen meer of minder vrouwelijke eigenschappen en de vrouwen meer
of minder mannelijke. Deze verandering van de seksuele polen heeft er voor gezorgd dat vrouwen
in hun onderhoud kunnen voorzien: vrouwen kunnen dominee worden en een bedrijf leiden of
directeur worden. Ze gaan er steeds meer toe over om dezelfde dingen te kunnen doen als de man.
En de man ontwikkelt zich meer in vrouwelijke richting. We zien dat er dus een verandering van
de principes in de mens optreedt. Dat is ook gesymboliseerd als de geboorte van het
Christuskind. Wat er in de mens geboren wordt, dat wil zeggen wat er door de poolverandering
gaat gebeuren, is dat de menselijke eigenschappen werkzaam worden in het dier.
De duistere periode van het huwelijk
Hier begint de
duistere periode van het huwelijk. De lichte periode was dus de periode waarin de dieren heel
gelukkig met hun paringsdrift zijn, zo gelukkig dat ze de moed niet verliezen door hun
levensgevaarlijke levensomstandigheden of door de onaangenaamheden waardoor ze omgeven zijn. Met
de beginnende dubbelpoligheid komt er iets nieuws in het dier tevoorschijn. Dat nieuwe is de
werking van de gestagneerde pool. Het is niet de taak van deze pool om het huwelijk te
stimuleren, integendeel. Deze pool geeft problemen voor het huwelijk. De tegenovergestelde pool
stimuleert de menselijke vermogens en aanleg. In de eerste plaats een meer ontwikkeld gevoel,
hiermee kan het wezen samen met zijn instinct religieuze toestanden voelen, en gaat iets
begrijpen van wat het ziet. Het dier denkt niet na over wat het ziet, het heeft alleen
belangstelling voor zijn voedsel. Maar nu ontdekt het wezen zichzelf in relatie tot zijn
omgeving. Het gaat over het bestaan nadenken, en we hebben dan de eerste mensensoorten. Die
leven nog in hoge mate zoals het dier, maar ze gaan in een voorzienigheid geloven: dit zijn de
eerste vormen van menselijk bewustzijn. En ze ontwikkelen zich verder, maar het huwelijk is nog
steeds datgene wat hun leven draagt of leidt.
De ontwikkeling van intellectuele vermogens
Zolang de
mens wetenschappelijk nog niet zo begaafd was als tegenwoordig, ging het heel goed. Toen kwam de
intelligentie erbij, wat ook een menselijk vermogen is. De mens begon toen echt te studeren en
te observeren. Tot dan toe waren de wezens door hun geloof, het instinct en een zekere
gevoelstoestand geïnteresseerd in de voorzienigheid en voelden of vermoedden ze dat er iets
hogers moest bestaan: ze konden toch niet vanzelf geschapen zijn. Maar sinds de intelligentie in
het wezen gegroeid is, gebruikt het die in zijn dagelijks leven. Het leeft namelijk nog steeds
onder de voorwaarden van het dier, het moet bijvoorbeeld doden om te leven en strijd met andere
mensen leveren om zich te handhaven. Het gaat zijn intelligentie gebruiken, zodat het zich beter
kan verdedigen en beter kan aanvallen. Dat behoort tot de dierlijke mentaliteit, maar die wordt
tot ontplooiing gebracht met behulp van menselijke vermogens. En van die dierlijke mentaliteit
kan de mens nog niet zeggen dat hij daar vrij van is. Hij produceert geweldige moordwapens,
kolossale atoombommen die in een oogwenk miljoenen mensen kunnen wegvagen. Dat is het dier in de
mens, het menselijke is alleen de begaafdheid om ze te maken. We zien dat dit menselijke
vermogen, de intelligentie, de mens ertoe brengt zijn dierlijke aard tot zo’n reusachtige
culminatie op te voeren, dat hij niet meer als dier betiteld kan worden. De mens kan immers
moorden zoals het dier helemaal niet kan. Het dier doodt alleen, omdat het voedsel nodig heeft,
het doodt alleen uit verdediging. De mens is echter om heel andere redenen gaan doden. Niet
omdat het hem aan voedsel en kleren ontbrak, maar omdat hij ingesteld is op het principe van het
dier, namelijk het recht van de sterkste, wat hetzelfde is als de wet van Mozes: “Oog om oog en
tand om tand” (Exod. 21:24). Ze willen zich wreken, ze straffen en vervolgen, ze kunnen niets
accepteren. Bij het dier is dit principe een deugd. Bij de mens komt het ook nog voor, maar daar
is het geen deugd. Hier betekent het ontplooien ervan een vernietiging van hun toestand van
geluk. We zien dat dat een speciale toestand is die noodzakelijk is. Het wordt dus door de
beginnende dubbelpoligheid gestimuleerd. Had deze dubbelpoligheid zich niet ontwikkeld, dan
zouden de wezens dieren blijven. Nu vormt de beginnende dubbelpoligheid het dier om, zodat het
menselijke begaafdheid krijgt, voordat het een menselijke moraal of menselijke mentaliteit
krijgt. De liefde is nog niet helemaal tot ontwikkeling gekomen. Daarom produceren de mensen
zulke verdedigings- en aanvalswapens. Hierdoor ontstaat het bewustzijn dat ik duivelbewustzijn
noem, want je kunt het geen dierenbewustzijn noemen. Dieren doden niet op zo’n schaal en
bezorgen elkaar niet zoveel leed als de wezens die met menselijke begaafdheid uitgerust zijn. Je
kunt ze natuurlijk ook geen volmaakte mensen noemen. Ze bevinden zich in het duivelstadium, ze
hebben een duivelbewustzijn. Dat kun je de mensen echter niet verwijten, het is een schakel in
het goddelijke plan. De duisternis moet immers geschapen worden, want als de wezens de
mogelijkheid tot lijden, moord, doodslag en verminking niet kregen en dus geen gelegenheid
kregen om dit contrast, deze duistere toestand, te beleven, zouden ze nooit het vermogen krijgen
om het licht te beleven. De enorme intelligentie stimuleert de dierlijke principes, en
veroorzaakt een kolossale hoeveelheid lijdenservaringen, die de dag des oordeels – ziekten,
lijden, verdriet, zorgen, zelfmoord, krankzinnigheid, en alles waar we nu artsen en ziekenhuizen
voor nodig hebben om het te bestrijden – voortbrengen.
De taak van het lijden
Het humane vermogen in de wezens
wordt ontwikkeld door de lijdenservaringen. Ze worden zich bewust van wat ze doen. Ze krijgen
een vermogen tot medelijden. Dit vermogen zorgt ervoor dat iemand het niet over zijn hart kan
verkrijgen kwaad te doen. Alle wezens bevinden zich in stadia waarin dit vermogen verschillend
ontwikkeld is. Sommige wezens kunnen het over hun hart verkrijgen te doden, te moorden, te
liegen en te bedriegen; anderen kunnen dat in mindere mate over hun hart verkijgen. Het vermogen
om iets niet over je hart te kunnen verkrijgen ontwikkelt zich steeds meer, en wordt datgene wat
we liefde moeten noemen. Deze liefde is een werkelijke organische begaafdheid die in het wezen
ontstaat. Het is geen kunstmatig proces zoals verliefdheid, maar is in die zin anders dat het
alleen maar wil helpen en alleen maar goed wil doen, alleen maar een vreugde en zegen wil zijn.
Dat is het resultaat van de lijdenservaringen, van de eerste toestanden van de dubbelpoligheid.
Het talent voor het huwelijk degenereert
Gelijktijdig
met de ontwikkeling van de sympathie-aanleg krijgen de wezens meer begaafdheden die mettertijd
door het humane vermogen gestuurd en geleid worden. Het wezen wordt steeds liefdevoller. Maar
dat gaat nu botsen met het huwelijk. En naarmate er meer liefdevolle -wezens komen, verdwijnt de
hardheid. Het contrast tussen de mannelijke en vrouwelijke wezens zoals dat in het dierlijke
stadium voorkomt, verdwijnt. Ze voelen sympathie zonder de seksuele aantrekking die verliefdheid
veroorzaakt. Bij mensen met een verder ontwikkeld liefdesvermogen is niet de seksuele
aantrekking maar een warm humaan gevoel de aanleiding om goed te doen, om lief te hebben, om te
houden van, om daar waar chaos heerst volmaaktheid te scheppen en om te herstellen waar fouten
zijn. Het is werkelijk een heerlijk vermogen, en het is bij sommige mensen sterk ontwikkeld. Hoe
meer dit vermogen ontwikkeld is, een des te slechter echtgenoot zo iemand is. Hij is een heel
aardig iemand voor zijn omgeving, maar in een huwelijk kan het moeilijkheden geven, want dat
gebiedt immers ‘dat een man zijn vader en zijn moeder zal verlaten en zijn vrouw zal aanhangen’
(Gen. 2:24). Iemand die van alles en iedereen gaat houden, kan dan in conflict komen. Als hij of
zij getrouwd is met een wezen dat volledig in het stadium van het huwelijk verkeert, ontstaan er
conflicten, jaloezie en afgunst. Dat is de oorzaak van de degeneratie van het huwelijk.
De huwelijken zijn lang niet zo stabiel meer als ze in het verleden waren.
Toen was het een schandaal als twee wezens niet hun gehele leven bij elkaar konden blijven. We
zien echter dat het met de ontwikkeling van het vermogen tot sympathie en de ontwikkeling van de
liefde voor alle wezens in combinatie met de grote nieuwe interessesfeer, natuurlijk duidelijk
is dat er niet zoveel energie voor het huwelijk is als mogelijk was, toen het huwelijk de enige
interessesfeer was. De mens maakt een heel natuurlijke omvorming door, en we moeten begrijpen
waarom het huwelijk juridisch vastgelegd moet zijn. Dat moet zo zijn, omdat het degenereert. De
mensen denken dat het eeuwig zal voortbestaan, dat de mensen zich altijd zullen verloven en
altijd zullen trouwen. Ze geloven dat het iets is wat overal plaatsvindt, ook in de hemel. Maar
dat is niet het geval. In de hemel is er geen kunstmatig proces nodig om lief te hebben, dat is
alleen nodig in het primitieve beginstadium op het fysieke vlak. Het is een goddelijke regeling,
opdat de wezens bemind kunnen worden in een stadium waarin geen liefde bestaat, en zelf de
gelegenheid hebben om binnen een bepaald gebied lief te hebben.
Nu bevinden de mensen zich in een stadium waarin de liefde zich ontwikkelt, en
waar het-gebonden-zijn aan een ander wezen degenereert. Hoe kunnen we zien dat dit degenereert?
Dat kunnen we zien aan het feit dat er iets ontstaat wat we wittebroodsweken noemen.
Wittebroodsweken is de naam voor de eerste tijd van een huwelijk waarin de verliefdheid nog
enorm floreert en waarin de partners zo gelukkig en blij met elkaar kunnen zijn. Die toestand
kan een lange of korte tijd duren. Waarom bestaan deze wittebroodsweken, en waarom zijn er niet
het gehele leven wittebroodsweken? Zo was het vroeger wel en dat was bij de dieren.
Wat wij nu van het principe van het huwelijk beleven, is dat restant dat
overblijft wanneer heel het overige deel van het bewustzijn van de mens in beslag genomen is
door deels humane, deels intellectuele toestanden. De mensen worden zo sterk door andere dingen
in beslag genomen, dat ze het ene leven na het andere geen aandacht aan het huwelijk besteden,
het wordt niet in stand gehouden zoals dat in het primitieve stadium gedaan wordt, waar het de
hoofdinteresse vormt. Als we echter de hoofdinteresse voor iets verliezen, degenereert het. De
huwelijken zijn voor ons niet meer dan een repetitie van iets wat ze eens geweest zijn, maar dat
verdwijnt. Mensen trouwen, en wanneer de wittebroodsweken voorbij zijn, kan het huwelijk wel in
stand gehouden worden, als het twee mensen betreft die zoveel liefde ontwikkeld hebben dat ze
het niet over hun hart kunnen verkrijgen elkaar verdriet te doen, en zich ten behoeve van de
kinderen niet willen laten scheiden. Niet alle mensen hebben echter zoveel liefde. Dan gaan ze
scheiden, ook als er kinderen zijn. De liefde in het wezen zal zich evenwel ontwikkelen en zo
sterk worden dat het zijn naaste kan liefhebben als zichzelf (Matth. 22:39), zoals Christus
zei.
God vormt het dier om tot mens
Het kan voor u natuurlijk
geen realiteit worden omdat ik het vertel, maar toch wil ik u er opmerkzaam op maken. Hiermee
krijgt u een lijn, een richtsnoer, dat u kunt onderzoeken en in gedachte volgen. We zien het
goddelijke plan zich voor onze ogen voltrekken: het dier wordt omgevormd tot mens. God vormt op
dit moment de mens om zodat deze de mens naar zijn beeld wordt (zie Gen. 1:27). De mensen zijn
nu nog geen volmaakte mensen. Kijken we echter naar een wezen zoals Christus, dan kunnen we toch
wel aanvoelen dat voor zo’n mens het huwelijk niet primair was. We kunnen ons ook niet echt een
mevrouw Jezus voorstellen. We zien ook dat de werkelijk meest hoogstaande wezens niet getrouwd
waren, omdat ze dubbelpolig waren. Ze konden niet verliefd worden, ze voelden die kunstmatige
sympathie niet. Naarmate de werkelijke liefde groeit, verdwijnt deze kunstmatige sympathie
oftewel het verliefdheidsvermogen namelijk. Ik ben in mijn leven nooit verliefd kunnen worden.
Ik houd oneindig veel van alle mensen. Maar ik houd niet van een man of vrouw, ik houd van de
mens in de mens, van de mens in een vrouw en van de mens in een man. Daar houd ik van als ik hen
zie, dat straalt uit hun ogen en dat verwarmt mij. Daarom maakt het me zo gelukkig en blij als
ik zulke mensen zie. De mensen weten echter niet dat ze een stadium bereikt hebben, waarin het
huwelijk min of meer vluchtig is. Op jonge leeftijd repeteren ze (hun vorige incarnaties,
vert.), worden verliefd, en denken dat dat het hele leven duurt. Ze weten niet dat de periode
waarin ze deze repetitie doormaken maar van heel korte duur is. Daarom trouwen ze in vol
vertrouwen, om dan tot de ontdekking te komen dat het niet standhoudt. Dan proberen ze een
nieuwe verliefdheid die ook niet standhoudt. Zo krijgen we al die echtscheidingen, die vele
vormen van degeneratie van het intieme samenleven. Er zal een aanwijzing komen voor hoe het
samenleven behoort te zijn om in harmonie met de kosmische wetten te zijn, om in harmonie te
zijn met het plan dat God aan het uitvoeren is, waardoor niet al die lijdenstoestanden zullen
ontstaan, die de degeneratie van het huwelijk nu met zich meebrengt. Het huwelijk is niet meer
dan een middel op de weg om de mensen door het dierenrijk te voeren, een middel om de duisternis
te scheppen. Door de culminatie van de duisternis te beleven zullen de mensen de liefde
ontwikkelen.
Het intuïtievermogen groeit in de ontwikkelde mens
Als
de mens zich zover ontwikkeld heeft dat hij het niet over zijn hart kan verkrijgen om kwaad te
doen, als hij liever zelf wil lijden dan dat hij wil dat anderen lijden, dan is hij ervoor
voorbeschikt dat zich bij hem een nieuw vermogen zal ontwikkelen. Dit vermogen kennen we als de
intuïtie, maar velen weten niet hoe die werkt. Het is een vermogen dat, als het volledig
ontwikkeld is, er voor zorgt dat het wezen de oplossing van het levensmysterie, alle kosmische
en eeuwige principes, kan ervaren. Alles wat buiten het tijds- en ruimtedimensionele ligt, wordt
met de intuïtie ervaren. Al die dingen die je onmogelijk door onderzoek te weten kunt komen,
dingen die onmogelijk via onderzoek wetenschappelijke feiten kunnen worden, die worden iemand
geschonken als levende ervaringen die in hem ontstaan.
Als ik mijn werk Livets Bog kan schrijven, dan heb ik dat van boven
gekegen. Ik heb helemaal niets hoeven studeren, ik heb deze waarheden in mijn bewustzijn
gekregen, en krijg die nog steeds. Mijn taak is het alleen om datgene wat ik ervaar, met mijn
intelligentie voor anderen begrijpelijk te maken. Het komt vanuit het kosmische wijsheidsvlak
via mijn intuïtie naar me toe. De kennis die iemand zo kan openbaren is dus geen wetenschap die
je met onderzoek kan vinden. Deze kennis kan iemand alleen verwerven door zijn liefdesstandaard.
Als iemand de juiste liefdesstandaard bezit, verkrijgt hij kosmisch bewustzijn. Dan is de mens
ook bevrijd van de laatste resten van de drang om te trouwen. Dan is de taak van het huwelijk
voor wat deze spiraal betreft voorbij.
Als de mens de toestand van kosmisch bewustzijn bereikt, is het moeten
incarneren op het fysieke vlak ook afgelopen. De mensen hoeven niet meer te onderzoeken en
hoeven niet meer te observeren. Door hun levens op het materiële vlak, door hun incarnaties,
hebben ze het vermogen gekregen om te denken. Ze kunnen hun intelligentie of verstand gebruiken
en krijgen nu al hun informatie van het geestelijke vlak, en kunnen dan hun goddelijke verheven
bestaan voortzetten in de hoogste werelden van de kosmische rijken van de spiraalkringloop. En
dat zal oneindige tijden duren.
Er zijn veel mensen die de gedachte om weer terug naar de materiële wereld te
moeten niet aantrekkelijk vinden. Daar hoeven ze ook niet bang voor te zijn. Iedereen blijft
namelijk net zolang in de hoge geestelijke werelden als hij er vreugde in schept daar te
verblijven. Zolang de wezens er zich over kunnen verheugen, keren ze niet naar de materiële
wereld terug.
In de hoogste werelden bereikt de dubbelpoligheid haar
volmaaktheid
In de hoogste geestelijke werelden zijn de wezens, zoals gezegd,
dubbelpolig. Hier bereikt de dubbelpoligheid haar volmaaktheid en wordt de seksuele drift door
liefde vervangen. De wezens hebben zo’n kosmische structuur dat ze bij iedere ontmoeting tussen
de wezens een gevoel van zaligheid ervaren. Het is niet iets wat als immoreel beschouwd wordt.
Het is een goddelijke openlijke ontmoeting, waarbij iedereen goddelijke liefde uitstraalt. Als
hun liefdesuitstralingen in verbinding met elkaar komen ervaren de mensen het hoogste en mooiste
gevoel dat ervaren kan worden. Je kunt hiervan zeggen dat ze God ervaren. Dat is dus het
doel.
In de lagere sferen van de spiraal creëert het -huwelijk het contrast
van de duisternis
Het huwelijk is dus van belang in de lagere sferen van de
spiraal door het contrast van de duisternis voort te brengen, door een toestand te scheppen
waarbij de wezens elkaar niet konden liefhebben. Hierdoor kon de duisternis geschapen worden.
Door middel van het huwelijk konden de wezens zich verder ontwikkelen tot de toestand waarin het
huwelijk niet meer nodig was. Het huwelijk bestaat slechts in een klein gedeelte van de
spiraalkringloop. Het begint in het dierenrijk en culmineert daar in zijn lichttoestand. De
duisternistoestand vinden we binnen de zone van de onvolmaakte mensen. Het duistere stadium van
het huwelijk strekt zich dus uit van het begin van de onvolmaakte mens totdat hij kosmisch
bewustzijn verkrijgt. Dan is het in deze spiraal afgelopen met het huwelijk. Als de wezens de
kosmische werelden doorlopen hebben en na een eindeloze tijd weer een nieuwe spiraal binnengaan,
wordt het principe weer actueel.
De plaats van het huwelijk in de kosmische spiraalkringloop, het
goddelijke wereldplan
Als uw huwelijk niet in harmonie verloopt, en als u
graag de wetten van het leven wil volgen, moet u zien uit te vinden wat het meest liefdevolle is
dat u kunt doen. Heel vaak is het zo dat het slecht is, wat we ook doen. We moeten dan proberen
het minste kwaad te doen.
Natuurlijk kunnen er huwelijken zijn waar het het minst kwade is dat de
partners uit elkaar gaan, omdat ze elkaar helemaal niet kunnen begrijpen en er geen harmonie
tussen hen kan ontstaan. Dan moet het natuurlijk het meest liefdevolle zijn om uit elkaar te
gaan. Het is beter dat twee wezens als goede vrienden uit elkaar gaan dan dat ze als vijanden
een permanente dagelijkse strijd voeren. Dat zou heel vreselijk zijn voor de kinderen die ze
krijgen. Er zullen ook met de kosmische analyses aanwijzingen komen voor de manier waarop de
mensen het gemakkelijkst door de sferen heenkomen die ze nog moeten afleggen.
De mensen die tegenwoordig verliefd zijn en gelukkig in hun huwelijk, hoeven
niet bang te zijn, want het huwelijk zal nog duizenden jaren bestaan, en voor de mensen die het
grootste geluk binnen het huwelijk beleven, zal het geen ongemak geven.
Ik vertel deze dingen niet omdat ik tegen het huwelijk ben, maar omdat ik denk
dat u er allen in geïnteresseerd bent om het goddelijke wereldplan, de spiraalkringloop, te
leren kennen en om te zien welke plaats het huwelijk daarin heeft, om daardoor enigszins een
oplossing te krijgen voor de raadselen die anders zouden kunnen ontstaan.
Afschrift van een bandopname van een lezing die Martinus gegeven
heeft in het Martinus Institut op 13 juni 1960. Verschenen in de Deense Kosmos 1972 nr. 20 en
2005 nr. 6 met als titel ‘Ægteskabets kredsløb’.